Bestuurscentrum

Fantasieweergave van het kasteel van Geertruidenberg, in de achttiende eeuw gemaakt door Gerrit Schoemaker.
Bron: Brabant Collectie, Universiteit van Tilburg

De Hollandse graaf Willem III trad zelf op als leider van het hogere waterschapsbestuur van de Grote Waard. Het gebied van de Grote Waard was onderverdeeld in hoogheemraadschappen. Eens per jaar kwamen de dijkgraven, de heemraden en de grootwaarslieden (penningmeesters) in het kasteel van Geertruidenberg bijeen. Bij deze vergadering was de graaf zelf niet altijd aanwezig, maar hij liet zich dan vertegenwoordigen. Het kasteel fungeerde als het bestuurscentrum van de Grote Waard. Er werden financiële en technische zaken behandeld.
De organisatiestructuur was bijzonder ingewikkeld. Schout en schepenen van de ambachten (we zouden nu gemeenten zeggen) binnen een hoogheemraadschap kozen de dijkgraaf en de heemraden. Bij de jaarlijkse vergaderingen waren vaak ook de schout en schepenen van alle ambachten binnen de Grote Waard aanwezig. Als het hogere waterschapsbestuur vond dat een ambacht niet juist had gehandeld bij bijvoorbeeld het onderhoud van de dijken dan kreeg dit ambacht een boete opgelegd. Tijdens de vergaderingen kon iedereen verantwoording afleggen en zich verweren. Werd men schuldig bevonden dan kreeg men een geldboete of werd in sommige gevallen zelfs gevangen gezet in het kasteel totdat de boete betaald was.
Het verhoogde zelfbewustzijn van de steden alsmede het eigenzinnige optreden van hogere ambtenaren, zoals de secretaris, brachten spanning binnen deze organisatiestructuur. Het machtsvacuüm dat tijdens de Hoekse en Kabeljauwse Twisten ontstond, deed hier ook geen goed aan. Gecombineerd met de moeilijkheden waarvoor het waterschap zich geplaatst zag, was het haast onafwendbaar dat het mis zou gaan. De problemen waren groot: dijkverleggingen, oeverbeschermingen, vernieuwing van sluizen of bruggen, nog afgezien van natuurrampen als dijkdoorbraken of overstromingen. Steeds werd het herstel betaald door alle ambachten gezamenlijk. Financiële onmacht noopte de bestuurders om te zoeken naar manieren om aan voldoende geld te komen. Zij vonden dit in moernering: het winnen van turf en zout. Maar juist deze moernering zorgde uiteindelijk voor de ondergang van de Grote Waard.