Koninkrijk

De slag bij Waterloo (nabij Brussel) op 18 juni 1815 betekende het einde van Napoleon. Een herdenkingsmonument, ‘de heuvel van de Leeuw’ werd tien jaar later onthuld. De leeuw beschermt de aardbol en staat symbool voor de hernieuwde vrede in Europa.
Bron: www.standbeelden.be

20 december 1813: “Geertruidenberg wordt door commissarissen vanwege den soevereinen vorst in bezit genomen en de maire ontslagen”, zo staat in de oude verslagen te lezen. Nieuwe burgemeester van Geertruidenberg werd Adriaan Johannes Verkouteren. Hij zou dit blijven tot 1847. De genoemde soevereine vorst was koning Willem I, de zoon van de uitgeweken stadhouder Willem V. De toestand in Geertruidenberg bleef gespannen, omdat er nog altijd de angst was dat de Fransen terug zouden komen. Napoleon ontsnapte in 1813 aan zijn gevangenneming en slaagde erin opnieuw zijn legers aan te voeren. Pas in 1815 werd hij definitief verslagen bij Waterloo. In dat jaar kwamen de Europese landen in Wenen bij elkaar. Tijdens dat congres werd besloten dat de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden samen een koninkrijk moesten vormen om zo als stevige buffer tegen Frankrijk te dienen. Op 16 maart 1815 nam Willem I, die in 1813 al uitgeroepen was tot koning van de Noordelijke Nederlanden, de titel koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden aan.
In naam was koning Willem I de heer van Geertruidenberg, maar zijn heerlijke rechten kreeg hij na de Franse tijd niet terug. Geertruidenberg nam geen uitzonderingspositie meer in, maar was voortaan een plaats als alle andere. De Hollandse stad lag in de provincie Noord-Brabant en verloor de functie van vestingstad. Hoewel Noord-Brabant centraal was gelegen in het nieuwe koninkrijk kreeg de provincie weinig aandacht van de koning. Hij werd ook wel koopman-koning genoemd, omdat hij de industrie en de daarvoor noodzakelijke infrastructuur stimuleerde, desnoods met eigen geld. Zijn focus lag wat dat betreft echter op Wallonië. Op de nationale nijverheidstentoonstellingen in Gent (1820), Haarlem (1825) en Brussel (1830) was Noord-Brabant nauwelijks vertegenwoordigd. Maar de schuld van het in die jaren ontstane beeld van het ‘donkere Brabant’ lag niet bij de koning alleen. De ondernemers waren hier ook deels zelf schuldig aan, want de Brabantse bedrijven maakten slechts in zeer beperkte mate gebruik van de economische voordelen die Willem I instelde, zoals leningen en subsidies. In feite stonden de ontwikkelingen hier stil. In sommige plaatsen was zelfs sprake van stevige achteruitgang. De arbeidersklasse verpauperde en de boeren konden zich met moeite redden. Ook in Geertruidenberg kwam de economie en daarmee de levensstandaard tot stilstand. In 1816 was sprake van twaalf bedrijven met personeel. In 1857 waren dit er vijf: drie bierbrouwerijen, een sigarenfabriek en een scheepswerf. De stad kreeg geen inkomsten meer uit de visvangst, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe. De bestuurlijke elite uit de tijd van de Republiek die de stad enige allure gaf, was vertrokken. De heerlijkheid Geertruidenberg was en bleef een Oranjestad en had nu zelfs een Oranjetelg als koning, maar voorlopig bracht hij de stad nog geen voorspoed. Het tij voor Geertruidenberg zou pas in de tweede helft van de negentiende eeuw gaan keren.