Onderwijs voor iedereen

Het gebouw van de Stichting Stedelijke Godshuizen in de Gasthuisstraat. Door de eeuwen heen bekostigde deze stichting het onderwijs in de stad.

Vanaf 1311 en wellicht eerder was in Geertruidenberg sprake van een school. Een priester verbonden aan de kerk nam de taak van onderwijzer op zich en hij werd scholaster genoemd. Het onderwijs richtte zich voornamelijk op het onderrichten van godsdienst, Latijn en zang, aangezien de leerlingen tijdens kerkdiensten moesten zingen. Daarnaast kregen ze les in Nederlands (lezen en schrijven) en in cijferen. Deze school werd Latijnse school genoemd en was verdeeld in lager en hoger onderwijs. Na de Reformatie werd de school voortgezet onder leiding van de predikant en werd voortaan de Hoge Stadsschool genoemd, omdat het stadsbestuur de kosten voor het onderwijs droeg. In de uitoefening van de onderwijstaken kreeg de predikant ondersteuning door een burgemeester of oud-burgemeester. Voor katholiek gebleven kinderen bestonden er particuliere scholen, ook wel ‘bijscholen’ genoemd. Voor alle scholen gold een eigen bijdrage per kind per jaar. Arme kinderen en weeskinderen konden dus geen gebruik maken van dit onderwijs en in 1681 richtten de Stedelijke Godshuizen de kapel van het voormalige Gasthuis aan de Markt (nu restaurant ’t Weeshuis) in voor het onderwijs aan weeskinderen en arme kinderen.
Vanaf 1750 gingen de Stedelijke Godshuizen zich steeds actiever opstellen op onderwijsgebied door het bekostigen van allerlei zaken. Zo leenden ze Simon van der Waal, de rector van de Franse kostschool, in 1765 tegen bijzonder gunstige voorwaarden geld om de school te vergroten. Bij het vertrek van Van der Waal kochten de Godshuizen het gebouwencomplex van de kostschool en verhuurden de school aan de stad. In feite betaalden de Godshuizen ook deze huur, want er werd door de stichting jaarlijks aan de stad gedoneerd ten behoeve van het onderwijs. In 1860 werd driekwart van de totale onderwijskosten in de stad betaald door de Stedelijke Godshuizen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant in 1895 bepaalden dat de Godshuizen niet langer meer subsidies mochten verstrekken voor het onderwijs. Daarna voerden deze inderdaad niet langer rechtstreeks betalingen uit, maar gingen over op aankoop van alle schoolgebouwen in de stad, die ze vervolgens gingen verhuren.
De Godshuizen ontstonden aan het einde van de Middeleeuwen als liefdadigheidsinstelling voor de opvang van armen, zieken, ouderen en wezen. Na de Reformatie kreeg de organisatie een meer burgerlijk in plaats van een katholiek karakter en groeide in de achttiende eeuw uit tot een stedelijke welzijnsorganisatie.
De stad Geertruidenberg heeft in de loop van de eeuwen allerlei soorten onderwijs op uitlopend niveau gehuisvest. Openbaar en neutraal, katholiek en protestants. Van bewaarschool tot kweekschool en van brei- en kookschool tot ambachtsschool. Van gewone lagere school tot kostschool voor ‘jonge heren’. Geertruidenberg gold jarenlang als een stad met een regionale functie op onderwijsgebied, zelfs met een landelijke reputatie in de jaren waarin de Franse en Nederduitse kostschool onder leiding stond van een uitstekende directeur, die zelfs leerlingen vanuit het buitenland aantrok.