Wonen op de berg

Na de val van het Romeinse Rijk vulden de Franken het bestuursvacuüm. In Nederland moesten zij het opnemen tegen de Saksen en de Friezen.
Bron: www.middeleeuwenmoniek.blogspot.com.

Tussen 800 en 1200 was er sprake van een nederzetting op het hoogste deel van wat nu Geertruidenberg is. Hoe die nederzetting er precies uitzag, of er sprake was van continue bewoning en om hoeveel woningen het ging, is niet vast te stellen. Er zijn slechts sporadisch archeologische vondsten uit deze periode aangetroffen. Deze geven helaas geen compleet beeld. Aan de hand van landelijke ontwikkelingen, sporen uit de directe omgeving en summiere aanwijzingen die de bodem van Geertruidenberg prijsgaf, is toch een kleine, zij het onvolledige, reconstructie te maken.
Vanaf de zevende eeuw kwam een groei van de bevolking op gang die de bestaande ontginningen uitbreidde en nieuwe ontgingen stimuleerde. Vanaf de elfde eeuw raakten deze veranderingen in een stroomversnelling. Opnieuw trad bevolkingsgroei op en vonden nieuwe ontginningen plaats op een grotere schaal dan voorheen. De laatste oerbossen moesten plaatsmaken voor woongebieden en tot dan met rust gelaten veengronden werden aangepakt. In deze ontwikkelingen is Geertruidenberg meegegaan. Tussen de zevende en de negende eeuw zal Geertruidenberg in ieder geval bezocht zijn via de bestaande land- en waterwegen. Wellicht stonden er wat boerderijen en een pleisterplaats voor reizigers.
Ons land maakte vanaf 800 deel uit van het grote Karolingische Rijk. De Rijn en daardoor de verbinding met Duitsland werd de belangrijkste verkeersroute. Vikingen lieten hun oog vallen op handelsplaatsen als Dorestad en bezochten goed- dan wel kwaadschiks de rijkere herenhuizen, waaronder het kasteel van Heusden. Hun drakenschepen voeren ongetwijfeld langs Geertruidenberg op de tocht landinwaarts. Vanaf de tiende eeuw verbrokkelde het centrale gezag en ontstond er ruimte voor kleinere ‘vorstendommen’, geregeerd door hertogen en graven. De invloed van kerkvorsten was groot, ook op wereldlijk gebied. Geertruidenberg lag op een strategisch punt voor deze nieuwe elite. Zowel de hertog van Brabant, de graaf van Holland, de bisschop van Utrecht als de bisschop van Luik lieten hun oog erop vallen in hun poging tot gebiedsuitbreiding.
Inmiddels was de nederzetting in de tiende eeuw op en rond de berg gegroeid en bestond zeer waarschijnlijk uit een kapel met begraafplaats, boerderijen, werkplaatsen voor ambachtslieden en visserswoningen. Nog steeds heel kleinschalig. Hierin kwam in de elfde eeuw verandering. De kapel werd een stenen kerk, al dan niet als pelgrimsoord voor de aanbidding van Gertrudis, vallend onder de abdij van Thorn. De handel via het water en over land nam toe. Tolheffing en belastingbetaling aan lagere leenheren deden hun intrede. De lokale elite slaagde erin van de hertog dan wel graaf zeggenschap te krijgen over hun kleine gebiedje, waardoor de invloedsfeer van die hertog of graaf vastere vorm kreeg aan de randen van hun territorium. In het groeiende Geertruidenberg won de graaf van Holland en bevestigde dit door in 1213 speciale rechten te verlenen, waardoor de nederzetting kon uitgroeien tot een echte stad.