Dagelijks leven in oorlogstijd

Persoonsbewijs van de Bergse kunstenaar Egbert Jan Hubertus.
Bron: Bas Zijlman, Lokale oorlogsfragmenten (Geertruidenberg, 1983) p. 51.

Hoewel het in Geertruidenberg gedurende de oorlogstijd vrij rustig bleef, voelden de inwoners in hun dagelijkse leven wel degelijk beperkingen die door de bezetter werden opgelegd. Vanaf oktober 1940 moest iedere Nederlander boven de 14 jaar een legitimatiebewijs bezitten. Dit persoonsbewijs bestond uit een formulier met pasfoto en vingerafdruk.
Al meteen na de machtsovername kwam er een verbod op het houden van duiven en werden paarden, radio’s, karren en fietsen gevorderd. In mei 1943 werden deze vorderingen nog eens herhaald, met name toegespitst op radio’s in verband met het illegaal beluisteren van Radio Oranje via de Engelse zender. Uit angst voor de zware straffen die hen bij verboden bezit boven het hoofd hingen, leverden de meeste Bergenaren op 13 mei 1943 hun radio in op de Openbare School aan de Markt. Natuurlijk slaagden sommigen erin toch hun radio te behouden of om een ontvangstapparaat in elkaar te knutselen, zodat men elkaar op de hoogte kon houden van berichten vanuit Londen. Als bijzonder pijnlijk werd de vordering van kerkklokken en van edelmetaal (sieraden) ondervonden.
De distributie van voedingsmiddelen maakte het dagelijks leven ingewikkeld. Al voor de oorlog was suiker ‘op de bon’. Voor een aantal levensmiddelen kwam een surrogaat beschikbaar, maar zelfs deze surrogaatartikelen vielen op een gegeven moment onder het distributiesysteem. Vrijwel alle essentiële levensmiddelen waren zeer beperkt verkrijgbaar. Hetzelfde gold voor benzine, dieselolie en steenkool.
De Duitsers probeerden via allerlei propagandamateriaal hun ideeën over te dragen, hetgeen uiteraard niet in goede aarde viel bij de Nederlanders. Daar tegenover stond de propaganda van de Engelsen. Engelse vliegtuigen slaagden erin om regelmatig pamfletten over Nederland uit te strooien en dergelijk materiaal ging in het verborgene van hand tot hand. Hetzelfde was het geval met illegale tijdschriften. Koeriers brachten met gevaar voor eigen leven de Engelse pamfletten en illegale blaadjes van plaats naar plaats. In Geertruidenberg circuleerde in de tweede helft van de oorlog het blaadje ‘De Ratel’. Dit verzetsblad had een oplage van 550 stuks en werd samengesteld en gestencild op het kantoor van machinefabriek Schipper en Van Dongen aan de Buitenhaven. Later werd het nog een keer gestencild in een geheime kelder onder Markt 50.
Uit angst voor luchtaanvallen van de geallieerden voerden de Duitsers de verplichting van verduistering in. Rolgordijnen van zwart papier moesten ieder raam bedekken en koplampen van auto’s werden voorzien van kappen met een klein spleetje voor de zichtbaarheid voor tegenliggers. Al in juli 1940 werd begonnen met het graven van schuilkelders. Er kwamen zeven openbare schuilkelders in Geertruidenberg: Venestraat, Elisabethstraat, bij het voetbalveld, Prinssenstraat, Koestraat, Emmaweg en Wilhelminaplein. Daarnaast brachten inwoners eigen schuilkelders in of bij hun huis in gereedheid. In oktober en november 1944 waren die schuilplaatsen hard nodig. Zware beschietingen met granaatvuur en bommen door de geallieerden op Duitse stellingen zorgden voor menig angstig moment. Huizen raakten beschadigd, de katholieke kerk werd vernield, de Dongecentrale lag in puin en bruggen werden opgeblazen. Ook de waterleiding werd getroffen, maar gelukkig bleken de oude waterpompen op de Markt nog te werken.