De J van Jantje

Het letterrad van meester J. Nieuwold stond voor in de klas en de kinderen moesten allemaal tegelijk de gedraaide combinaties oplezen.

Tegenwoordig wordt een stad bestuurd door burgemeester, wethouders en gemeenteraad. In 1774 waren dat schout en schepenen. Zij hadden meer taken dan de stadsbestuurders van nu. Ze maakten de wetten in de stad, ze spraken recht bij overtredingen en ze gaven toestemming aan de inwoners om bepaalde dingen te doen, bijvoorbeeld een winkel of een bedrijf beginnen. Eigenlijk namen ze beslissingen over alles wat in de stad gebeurde. Het waren altijd mannen. Deftige mannen. Vrouwen mochten deze banen niet hebben. Zij mochten alleen voor het huishouden en de kinderen zorgen. Om aan te geven dat de mannen echt deftig waren, droegen ze grote pruiken. Dat was toen de mode. Daarom wordt deze tijd ook wel de pruikentijd genoemd.
De baan van stadsbestuurder was belangrijk en leverde een goed salaris op. De mannen wilden zo’n baan niet alleen voor zichzelf, maar ook voor hun zonen. Die zonen moesten daarom een goede opleiding krijgen, zodat ze later de baan van hun vader konden overnemen. Natuurlijk moesten ze daarvoor naar school.
In die tijd kwamen er nieuwe ideeën over hoe je kinderen op school alles kon leren. Moest je als meester de kinderen heel streng aanpakken of moest je juist aardig zijn? Moesten ze allemaal bij elkaar zitten of was het beter om ze naar leeftijd in klassen te verdelen? In ieder geval leerden de kinderen het ABC en schreven ze met een krijtje op een lei, dat is een klein schoolbordje dat ieder kind had. Als ze dat goed konden, dan mochten ze met een kroontjespen en inkt uit een potje leren schrijven op papier. Om de kinderen de letters en de woorden te leren, vond meester Nieuwold uit Friesland een ‘letterrad’ uit. Door aan dat rad te draaien, kwamen woorden tevoorschijn, die de kinderen samen hardop moesten voorlezen. In heel Nederland gingen de scholen zo’n rad gebruiken.
Ook leerden ze allerlei versjes van buiten. Die versjes gingen altijd over brave kinderen. Zo hoopte de meester dat de kinderen in zijn klas leerden hoe ze zich moesten gedragen. Een bekende dichter was Hieronymus van Alphen. Iedereen in 1774 kende zijn kinderversjes en de personen die daarin voorkwamen. Net zoals nu iedereen Jip en Janneke kent van de verhalen geschreven door Annie M.G. Schmidt. Hieronymus van Alphen gaf iedere letter een kindernaam. Zo was de J van Jantje en deze Jantje wilde stiekem pruimen plukken, maar uiteindelijk besloot hij dat niet te doen. Hij bleef braaf en als beloning kreeg hij toch de pruimen. Het versje van Jantje is nog heel lang op school aan de kinderen geleerd. Misschien leeft de oma of opa van je eigen vader en moeder nog en kun je vragen of zij zich dit gedichtje herinneren. Je ziet dat ze sommige woorden in 1774 anders schreven dan we nu doen.

Jantje zag eens pruimen hangen, Voord ging Jantje: maar zijn vader,
O! als eijeren zo groot. Die hem stil beluisterd had,
’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, Kwam hem in het loopen tegen,
Schoon zijn vader ’t hem verbood. Voor aan op het middelpad.
Hier is, zei hij, noch mijn vader, Kom mijn Jantje! zei de vader,
Noch de tuinman, die het ziet: Kom mijn kleine hartedief!
Aan een boom, zo vol geladen, Nu zal ik u pruimen plukken;
mist men vijf zes pruimen niet. Nu heeft vader Jantje lief.
Maar ik wil gehoorzaam wezen, Daarop ging Papa aan ’t schudden
En niet plukken: ik loop heen. Jantje raapte schielijk op;
Zou ik, om een hand vol pruimen, Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
Ongehoorzaam wezen? Neen. Jantje raapte schielijk op;