Spelende kinderen

Schilderij van Pieter Brueghel, “Kinderspelen”, 1560.
Bron: Kunsthistorisch Museum, Wenen.

In 1500 was er in Geertruidenberg een school, waar kinderen naartoe konden. Ze leerden daar lezen, schrijven en zingen. De school hoorde bij de kerk en de jongens moesten tijdens de kerkdiensten zingen, vandaar dat hier veel aandacht aan werd besteed. Ook leerden ze heel veel over godsdienst. Jongens èn meisjes kregen les, maar dat was niet verplicht. Als ouders hun kinderen niet naar school lieten gaan of de lessen niet konden betalen dan bleven de kinderen gewoon thuis. Ze hielpen hun vader of moeder of ze leerden bij iemand anders een vak, zoals schoenmaker of kleermaker. Ze gingen dus werken in plaats van naar school te gaan. In 1500 duurde de ‘kindertijd’ tot 7 jaar. Jongere kinderen hoefden nog niet naar school en deden af en toe karweitjes. Ze mochten veel spelen. Op het erf, op straat of als ze ouder waren op het schoolplein. In huis spelen was er niet bij. De huizen waren klein en voor ravottende kinderen te gevaarlijk. Meestal bestond een huis maar uit één grote kamer. In een hoek ervan kookte moeder of een oudere zus op een open vuur en aan de kant van de straat was vader bezig met zijn werk. De ramen aan de straat stonden meestal open, zodat vader de door hem gemaakte spullen aan voorbijgangers kon verkopen.
Kinderen speelden dus meestal buiten. Er reden nog geen fietsen of auto’s, dus het was op straat minder gevaarlijk dan nu. Eigenlijk deden ze dezelfde spelletjes als die wij kennen: ballen, hoepelen, tollen, knikkeren, touwtje springen, verstoppertje, zakdoekje leggen, bokspringen, stelt lopen en draaien aan een rekstok. Ze deden ook na wat ze grote mensen zagen doen: riddertje spelen met houten zwaarden op stokpaarden of processie (optocht) lopen. Kijk maar eens goed naar de figuurtjes op het schilderij van Pieter Brueghel dan kun je zelf alle spelletjes ontdekken.
Meisjes speelden net zo goed riddertje als jongens. Meisjes hadden lappenpoppen, maar er waren ook een soort handpoppen om poppenkast mee te spelen en daaraan deden jongens ook mee. Bijna ieder kind had wel een trekpop. Dat is een pop van hout. Hoofd, lichaam, armen en benen zitten los en zijn met touwtjes aan elkaar gemaakt. Door aan het touw te trekken konden de armen en benen bewegen.
Het speelgoed werd door de ouders of door de kinderen zelf gemaakt, want speelgoedwinkels waren er nog niet. Als het regende en er niet buiten gespeeld kon worden, vermaakten de kinderen zich binnenshuis met tinnen figuurtjes van ridders en met de poppen. Maar als het even kon, ging iedereen naar buiten.

Wil je een filmpje zien over Middeleeuwse huizen klik dan hier.
Over het leven op de Middeleeuwse straten zie je meer als je hier klikt.