Grootste polder ooit

Reconstructie van de Grote of Zuid-Hollandse Waard.
Bron: tekening Cees de Gast.

Boeren begonnen vanaf het jaar 1000 het veengebied ten zuiden van de Maas te ontginnen. Ze deden dit door afwateringssloten te graven. Door de ontwatering klonk het veen in en moesten dijken de bewoners beschermen tegen overstroming. Aanvankelijk waren deze dijken slechts kleine plaatselijke ophogingen, maar al snel bestond er behoefte aan een betere bescherming waardoor inwoners van gehuchten gingen samenwerken om gezamenlijk grotere dijken aan te leggen. Ook deze dijken konden het water niet altijd keren, waardoor men de bewoning aan de rivier opgaf en verder naar het zuiden opnieuw begon met ontginning. Graaf Willem I van Holland besloot dat er een einde moest komen aan het verlies van grond door overstromingen en hij vatte het plan op om een enorm gebied in te polderen. Hij ging uit van de loop van de rivieren Maas en Merwede. Het hele gebied tussen deze twee rivieren inclusief de zuidoever van de Maas betrok hij erbij. De grootte van het plan is verbazingwekkend, vooral als je bedenkt dat in die beginperiode nog lang niet het hele gebied bij het graafschap Holland behoorde en zelfs na de voltooiing van de Grote Waard gedeelten in het zuidoosten onder het hertogdom Brabant vielen. Het Land van Heusden werd pas in 1357 aan Holland verkocht. Waalwijk en Drunen bleven Brabants.
Stapje voor stapje begonnen Willem I en zijn opvolgers met de uitvoering van het plan. De twee belangrijke nederzettingen kregen stadsrechten om zo zijn aanspraken op het gebied te waarborgen: Geertruidenberg in 1213 en Dordrecht in 1220. Vervolgens stimuleerde hij de ontwikkeling van woeste gronden in het gebied en verbond hij de lokale elite aan zich of plaatste er hem gunstig gezinde leenmannen. Er werden dammen in rivieren gelegd om de waterstroom te reguleren: bij Maasdam in het westen, bij Heusden en Hedikhuizen in het oosten, bij Dordrecht in het noordwesten en bij De Werken in het noorden. Het water van de Maas werd op deze manier bij Heusden naar het noorden afgebogen. De oude waterlopen bleven bestaan voor de afwatering van het gebied zelf. Tot slot werd een ringdijk aangelegd, bestaande uit reeds aanwezige dijken en nieuwe verbindingen. De graaf maakte lokale organisaties verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud, maar verzekerde zich ervan dat deze heemraden hem trouw waren. De heemraden werden aangestuurd door een overkoepelend waterschapsbestuur dat rechtstreeks verantwoording aflegde aan de graaf. De ringdijk kwam in 1273 gereed onder Floris V, de achterkleinzoon van Willem I. Vier generaties graven werkten aan de uitvoering van een plan, een enorm plan, dat uiteindelijk leidde tot de grootste polder in de geschiedenis.