Kleren maken de man

In 1920 kon je aan kleding de sociale klasse van de drager aflezen. Hierin kwam verandering door de opkomst van warenhuizen met confectiekleding.
Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, fotonummer 1982.

“Och meneer, het is ellendig. Als men tegenwoordig die fabrieksmeisjes en die dienstmeisjes ziet, dan kan men geen onderscheid bemerken tusschen haar en de mevrouwen. Het is mij zo’n ergernis”, verzucht een ‘dame van stand’ in 1920. De elite wist zich altijd te onderscheiden door middel van kleding. Als je iemand op straat tegenkwam, was het onmiddellijk duidelijk wie je voor je had. Maatkleding, dure stoffen, leren schoenen, een hoed en een wandelstok: dat was een man van goede stand. Een man die personeel had om zijn broeken te persen en zijn schoenen te poetsen en die zijn pakken op maat kon laten maken. Zijn vrouw was geabonneerd op modetijdschriften. Zij liet haar japonnen maken naar voorbeelden die ze daarin zag. Kwam je echter iemand op straat tegen met een pet op zijn hoofd, een wollen werkjas, een manchesterbroek  en op klompen dan wist je zeker: dat is een knecht. Armen, die hun kleding kregen verstrekt van de ‘bedeling’ (liefdadigheid), waren ook onmiddellijk te herkennen: zij droegen allemaal hetzelfde.
Omstreeks 1920 veranderde die duidelijkheid. De gewone man, die er het geld voor had, kon voortaan pakken kopen in de net ontstane warenhuizen (1869 Peek & Cloppenburg, 1892 V & D, 1911 C & A, 1912 Bijenkorf en 1926 Hema). Zijn vrouw en kinderen konden daar ook terecht. De warenhuizen in de steden waren dankzij de trein- en tramverbindingen voor iedereen te bereiken. De naaimachine zorgde ervoor dat de chique kleding van mevrouw door de dienstmeisjes nagemaakt kon worden. Natuurlijk waren de nieuwe kleren bedoeld om op zondag, de vrije dag, te dragen. Men had twee stel mooie kleren: voor de zomer en voor de winter. Door de week droeg men gewone werkkleding. Met Pasen (of met Pinksteren als Pasen vroeg viel) werd het wintergoed vervangen door het zomergoed. De elite was nog steeds bevoorrecht, want zij konden een veel uitgebreidere garderobe aanschaffen. Zij droegen hun dure maatkleding iedere dag. Ze gingen als reactie juist extreem veel verschillende kleren dragen en kleedden zich een aantal keren per dag om. Wie nu aanspraak wilde maken om tot de elite te behoren, moest bij elke gelegenheid een passend toilet of kostuum met de juiste accessoires dragen: sieraden, hoeden, handschoenen, kousen, parasol of paraplu. Dames van stand hadden een peignoir, een huisjapon, een wandeltoilet, een strandkostuum, een reiskostuum, een visitetoilet, een soireejapon, een dinerjapon en een baljurk. Voor ieder moment van de dag hadden ze passende kleding. Om het helemaal af te maken, droegen ze een bontjas. Dat was het symbool van onbereikbare luxe bij uitstek.
De heren van stand onderscheidden zich door wandelstok, hoge hoed of bolhoed, slobkousen, zakhorloge, handschoenen, trui en vest. Ze konden zich kleden als gentleman of als dandy, buitenman, zakenman of als man van de wereld.
Onderscheid door middel van kleren is eigenlijk iets van alle tijden. Door kleren laat je ook tegenwoordig zien wie je bent: trendy, ordi, classy, nerdy, hiphop, urban, metal, fashionista, gothic, cyber of retro. Het verschil is dat je nu zelf je keuze maakt, terwijl vroeger het milieu waarin je werd geboren bepalend was voor je uiterlijk.