Het vissersgilde

Het vissersbord in de Geertruidskerk, in 1616 gemaakt door Abraham Loijsz en beschilderd door Isaac Boucquet.
Bron: foto Wim van Alphen.

De vissers in Geertruidenberg hadden zich georganiseerd in een gilde: het vissersgilde. De vishandelaren konden lid worden van hun eigen gilde: het viskopersgilde.
In het ancien régime (Frans voor oud bestuur, de periode van de middeleeuwen tot de Bataafse Republiek in 1795) organiseerden mensen met hetzelfde beroep zich in een gilde. Zo’n gilde behartigde de economische belangen van de leden, zoals afspraken over de uitoefening van het vak. Er werd kennis en ervaring uitgewisseld en nieuwe gildeleden werden opgeleid in het vak. Leerlingen konden de graad van meester behalen door het doen van de gilde- of meesterproef om erna als zelfstandig lid in het gilde te worden opgenomen. Daarnaast vervulde het gilde een sociale functie door op te treden als een onderlinge verzekeringsmaatschappij. Weduwen en wezen van overleden gildeleden kregen een financiële bijdrage en de begrafenis van het overleden lid werd geregeld. Vaak had een gilde een eigen pand, waarin bijeenkomsten plaatsvonden.
In Geertruidenberg bestond het vissersgilde uit een wat losser verband dan hierboven beschreven. De vissers hadden zich georganiseerd in ‘ploegen’: een groep samenwerkende vissers en vissersknechten met een leider. Deze leider was vaak de hoofdpachter van het perceel waarop gevist mocht worden. De leden van de ploeg deelden in de opbrengst volgens een verdeelsleutel. In geval van conflicten met andere vissers of met de overheden traden de verschillende ploegen uit één plaats gezamenlijk op. Zo was er het collectief van Geertruidenberg dat zich ‘Oranje’ noemde. Dat uit Drimmelen heette ‘Nassau’ en uit Zwaluwe ‘Prins’. Zo’n collectief had vaak gezamenlijke boothuizen en schuren, waarin de vissers fuiken, netten en ander gereedschap bewaarden en lieten drogen. Het Bergse vissersgilde richtte zich niet op de opleiding van leerlingen, maar hield zich voornamelijk bezig met de voorwaarden waarop gevist mocht worden en met vakinhoudelijke zaken. Wel waren er afspraken over de ondersteuning van weduwen, het bijwonen van begrafenissen van overleden gildeleden en het jaarlijkse gildefeest.
Het viskopersgilde was een samenwerkingsverband van handelaren in vis. Het waren deze handelaren die de door de vissers aangevoerde vis op de afslag kochten en verkochten en transporteerden naar elders. Het viskopersgilde bezat een pakhuis aan de Havendijkstraat, waar ook de bijeenkomsten en feesten werden gehouden. Dit pakhuis stond vlakbij de steiger waar de vissersboten met hun vangst aanlegden.
Andere Bergse gilden waren die van de zakkendragers (sjouwers), kleermakers, kuipers, bakkers, timmerlieden, metselaars, voerlieden, schippers, schoenmakers en koperslagers. Aan het lidmaatschap van zo’n gilde waren in ieder geval twee voorwaarden verbonden: men moest het betreffende beroep actief uitoefenen en men moest poorter (inwoner) van Geertruidenberg zijn.