Feodale maatschappij

Karel de Grote te midden van zijn vazallen.

Karel de Grote regeerde van 800 tot 855 en breidde zijn Frankische rijk uit over een gebied dat het grootste deel van West en Centraal-Europa besloeg. De omvang ervan noopte Karel tot de invoering van een leenstelsel. Hij kon nu eenmaal niet overal tegelijk regeren en stelde daarom leenmannen aan, die in zijn plaats voor een bepaalde tijd over een wel omschreven gebied in naam van de keizer zeggenschap hadden. De band tussen leenheer (Karel de Grote) en leenman was tweezijdig: de leenman kreeg macht, aanzien en inkomsten (hij kon belasting heffen), maar verplichtte zich om in tijd van oorlog met zijn mannen de leenheer op het slagveld bij te staan. Als de leenman stierf, verviel zijn gebied weer aan Karel, die dan een andere leenman aan kon stellen.
Het is onduidelijk of Geertruidenberg in dit systeem opgenomen was. In de omgeving van de huidige stad woonden zeker mensen, bijvoorbeeld op de hogere (zand)gronden bij Den Hout, maar of dit gebied bestuurd werd door een leenman van Karel de Grote is onbekend. Geertruidenberg kwam pas ruim honderd jaar later in beeld toen de Berg genoemd werd in verband met de abdijen van Nijvel en van Thorn. Deze laatste abdij was nauw verbonden met het Ottoonse Rijk.
Na de dood van Karel de Grote viel het grote keizerrijk uiteen en de leenmannen gingen zich steeds meer als zelfstandige kleine vorsten gedragen. Ze bereikten zelfs dat het ‘leen’ erfelijk werd, zodat het niet meer aan de koning of keizer teruggegeven hoefde te worden, maar bestuurd kon worden door een eigen zoon of kleinzoon. Op deze manier ontstond het Ottoonse Rijk, dat een groot deel van Duitsland omvatte en later zelfs met delen van Italië werd uitgebreid. Koning Otto I zag zichzelf als de opvolger van Karel de Grote en liet zich in 962, evenals Karel, tot keizer kronen. Otto I gebruikte onder andere de kerk voor de versteviging en uitbreiding van zijn macht. Overal benoemde hij naaste familieleden: als bisschop of als abt van een klooster. Dit was dus ook het geval bij de abdij van Thorn. Vervolgens gingen deze familieleden aan de slag om hun eigen invloed, namens Otto, uit te breiden. Ze verwierven goederen en bouwden kerken. Waarschijnlijk is zo ook de eerste stenen kerk in Geertruidenberg gebouwd. Otto I werd opgevolgd door zijn zoon Otto II en kleinzoon Otto III, die zijn bewind voortzetten. Otto III stierf kinderloos op jonge leeftijd, waarna de macht van het rijk afbrokkelde.
Als uitvloeisel van het feodale stelsel van Karel de Grote zetten de Ottoonse keizers in hun drift naar uitbreiding van hun invloed Geertruidenberg op de kaart.