Meester Blankenbijl

Leendert Blankenbijl, van 1853 tot 1858 rector van de Franse en Nederduitse kostschool in Geertruidenberg. Schilderij van Johan Heinrich Neuman, gemaakt omstreeks 1850.
Bron: foto H.H. Blankenbijl, Rhenen.

Van 1762 tot 1899 was in Geertruidenberg een Franse en Nederduitse kostschool, gevestigd aan de noordzijde van de Markt, thans huisnummer 3. Vijftien kostschoolhouders en hun secondanten hebben hier onderwijs gegeven aan talloze kostschoolleerlingen en aan jongeren uit Geertruidenberg. Eén van die kostschoolhouders was Leendert Blankenbijl. Hij gaf van 1853 tot 1858 leiding aan het instituut in de stad, nadat hij 33 jaar als schoolmeester van zowel de lagere school als de kostschool in Drimmelen actief was geweest. In Geertruidenberg was Blankenbijl geen onbekende. Hij was al jaren lid van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, afdeling Geertruidenberg. Deze vereniging streefde maatschappelijke verandering na door emancipatie van burgers door middel van onderricht. De belangrijkste activiteiten van het Nut waren het stichten van scholen, met name lagere scholen en kweekscholen, het ontwikkelen van lesmateriaal, methoden voor spellen, lezen en schrijven, het geven van lezingen voor volwassenen over geschiedenis, natuurkunde en de opvoeding van kinderen, het vormen van bibliotheken en de bestrijding van armoede door onder andere voorlichting over verantwoord huishouden en de stichting van Nutsspaarbanken.
Voorheen bestonden de lagere scholen uit één lokaal met één meester voor alle leerlingen. Het Nut propageerde verdeling van de leerlingen in klassen met een eigen meester voor iedere klas en met evenwichtige aandacht voor lezen, schrijven en rekenen. In de oude scholen leerden leerlingen eerst de grondbeginselen van het lezen, begonnen daarna pas te schrijven en als ze lang genoeg op school bleven, konden ze zich ook het rekenen eigen maken. Er was één methode van aanpak: van buiten leren, hoofdelijk overhoren (een voor een bij de meester komen en lesje opzeggen) en flink straffen. Aangezien de plicht tot het volgen van onderwijs nog niet bestond, kwamen de meeste kinderen niet veel verder dan spellend lezen en het schrijven van hun naam. De nieuwe situatie van klassikaal onderwijs maakte het mogelijk kinderen iets uit te leggen in plaats van alleen maar van buiten te laten leren. De activiteiten van het Nut legden nationaal de basis voor de onderwijswetten van 1801, 1803 en 1806 en in Geertruidenberg voor de oprichting van een Nuts lagere school aan het Schuttersveld en een fröbelkleuterschool (die later protestants werd en tot slot weer opging in De Biekorf). De huidige basisschool De Biekorf is een erfenis van deze activiteiten.
Het spreekt voor zich dat Leendert Blankenbijl de Nutsidealen hoog in het vaandel had staan, maar het is de vraag of hij erin slaagde hieraan voldoende uitvoering te geven op ‘zijn’ Bergse kostschool. Onder zijn bewind groeide de school in ieder geval uit tot een zeer florerende instelling. Het aantal leerlingen nam in die periode aanzienlijk toe. Toen hij in 1858 zijn ontslag vroeg, noemde hij het instituut een groot bedrijf, dat behalve de kostschoolleerlingen en de lokale scholieren bestond uit hemzelf, zijn gezin, vijf dienstboden en drie hulponderwijzers. Alom werd hij geprezen als een kundig man, die zijn vak tot eer strekte. Naast zijn onderwijsactiviteiten corrigeerde hij drukproeven, bewerkte hij nieuwe uitgaven van schoolboeken en vertaalde hij boeken uit het Frans.