Recessie

Bierbrouwer aan het werk, achttiende eeuw. Vooral de bierbrouwerijen in Geertruidenberg voelden de economische recessie in de eerste helft van de achttiende eeuw.

Economische recessie. Lastenverzwaring voor de burgers. Overheidstekort. Begrippen die nu actueel zijn, maar die we met een zekere regelmaat in ons verleden terugvinden. De periode tussen 1720 en 1750 was zo’n tijd, waarin de broekriem aangehaald moest worden, voor zowel de burgers, de overheid als de grote handelssteden en de kooplieden. De Gouden Eeuw was voorgoed voorbij. De Republiek moest de heerschappij over de wereldzeeën afstaan aan Engeland en de graanhandel met de Oostzeelanden (de motor waarop de economie van de Republiek draaide) stagneerde. Minder geïmporteerd graan betekende wel een stimulans voor de eigen landbouw, die gebruik kon maken van de nieuwe grond in de ingepolderde gebieden en die vanaf 1750 ervoor zorgde dat het in de Republiek de goede kant opging.Geertruidenberg schommelde mee op het tij van de landelijke recessie. De drie belangrijkste economische peilers waren de visserij, de bierbrouwerijen en het garnizoen. Na het instorten van de Rotterdamse beurs in 1720, schoot de rente omhoog en het bestuur van Geertruidenberg kwam in de financiële problemen, omdat ze tegen hoge rente geld geleend hadden. Hier zouden ze nog wel uitgekomen zijn als niet ook de inkomsten drastisch gedaald waren. Over iedere in de stad aangevoerde vis moest belasting aan het stadsbestuur betaald worden, het ‘zalmgeld’, en ook het in de stad gebrouwen bier werd belast. Juist in deze twee bedrijfstakken ging het minder goed. Steeds meer vissers gingen over op het direct verkopen van de vis aan handelaren en omzeilden zo de afslag in Geertruidenberg en nieuwe dranken als thee, koffie en jenever deden de afname van het bier kelderen. Zo verminderden dus de inkomsten van het stadsbestuur, terwijl de uitgaven stegen. In 1744 was het tekort zodanig opgelopen dat de stad de rente over de schulden niet meer kon betalen. Uiteindelijk bracht stadhouder Willem IV redding. Hij verleende Geertruidenberg gedurende 42 jaar een jaarlijkse subsidie. Ook werden er nieuwe afspraken met schuldeisers gemaakt over de aflossing. Het stadsbestuur kon weer ademhalen. Datzelfde gold helaas niet voor alle inwoners. Vooral de bierbrouwers hadden het zwaar. In 1690 bevonden zich zeventien bierbrouwerijen in de stad. Ze brouwden verschillende soorten bier: voor consumptie van de eigen stadsbevolking en voor export naar andere steden. In 1749 waren er nog zes brouwerijen over en in 1772 nog vier. Deze vier waren wel groter dan de oorspronkelijke brouwerijen. Zo voegde Thomas Schattelijn twee kleinere brouwerijen (‘De Bel’ en ‘Het Anker’) samen in het pand waar nu Cultureelcentrum De Schattelijn is. In het gebouw zijn nog steeds de bierkelders van toen te zien. De afgenomen aantallen zeggen echter genoeg over de neergang in deze bedrijfstak.
In 1760 was de stad uit het dal geklommen en kon het stadsbestuur overgaan tot het spenderen van geld aan verfraaiing van allerlei gebouwen. Uit deze periode stammen bijvoorbeeld de rijk versierde stadspompen op de Markt.