Poorters

De stad Geertruidenberg met kasteel, klooster en het dorp Raamsdonk. Detail van een kaart uit 1520, gezien vanuit het westen (het oosten is aan de bovenzijde).
Bron: Bibliotheek Rijksuniversiteit Leiden.

Tussen 1323 en 1325 kreeg de stad Geertruidenberg een kasteel en werd de stadsmuur voltooid. De inwoners woonden binnen de stadsmuren en konden het recht verwerven om poorter te worden. Dit was geen verplichting. Men mocht ook als niet-poorter in de stad wonen, maar was dan toch een soort tweede-rangs-burger. Als een inwoner poorter werd, moest hij hiervoor aan de heer van de stad (de graaf van Holland) betalen. Hij verkreeg burgerrechten en privileges. Tegelijkertijd verklaarde de poorter dat hij in zijn eigen onderhoud kon voorzien en dat hij loyaal was aan de heer.
De privileges bestonden uit de automatische toestemming om bepaalde beroepen uit te oefenen en de goederen ook buiten de markten om te verhandelen, om toegelaten te worden tot de gilden en om bestuursambten te vervullen. Bijgehouden lijsten van de poorters vormden de eerste registratie op het gebied van wat nu de burgerlijke stand is: namen, beroepen, gezinssamenstelling, woonplaats. De poorterslijsten van Geertruidenberg zijn helaas in 1420 verloren gegaan, maar in andere archieven komen we gelukkig nog wel enkele vermeldingen over het poorterschap van Geertruidenberg tegen.
De heer van de stad benoemde het dagelijkse bestuur: schout, schepenen en burgemeesters. Zij werden geassisteerd door een secretaris en een tresorier (letterlijk: schatbewaarder). De secretaris kreeg een bode toegewezen. Voor al deze functies moest men poorter zijn. De schout was als plaatsvervanger van de heer de belangrijkste man. Hij trad op als wetgever, rechter en controleur. De schepenen kwamen uit de stadselite en samen met de schout spraken zij recht en vaardigden zij keuren (wetten) uit. De burgemeesters werden door de bevolking gekozen als meester van de burgers. Vaak hielden zij zich bezig met de daadwerkelijke uitvoering van het dagelijkse bestuur en de financiƫn van de stad. Er waren altijd minimaal twee burgemeesters, zodat zij ook elkaar konden controleren. Schout, schepenen en burgemeesters onderhielden de contacten met de heer van de stad. Enerzijds om de belangen van de heer te dienen (voldoende belasting afdragen), anderzijds om de belangen van de stad te bepleiten.
Geertruidenberg kende een vierschaar. Dat is een plaats waar rechtgesproken werd. Dat wil zeggen dat schout en schepenen alle overtredingen in de stad en omgeving behandelden: van kruimeldief tot moordenaar, van burenruzie tot landloperij. Er was nog geen stadhuis. De vergaderingen en rechtszaken werden in herbergen gehouden.