Slachtoffers

Slachtoffers van een watersnood. Anonieme houtsnede.
Bron: Cosmographia universalis, Bazel 1552.

Op het moment van de Sint-Elisabethsvloed is niet veel geschreven of geschilderd door de bewoners van toen. De verhalen kwamen pas veel later en werden steeds fantasierijker. Natuurlijk waren de overstromingen heel ingrijpend, vooral omdat ze een blijvende verandering van de omgeving teweeg brachten. Dorpen werden voor altijd van de kaart geveegd en de toppen van kerktorens bleven nog jaren boven het water uitsteken. Hieronder volgt een verslag uit 1620 van Wouter van Gouthoeven, die de ramp beschrijft in zijn uitvoerige overzicht van de geschiedenis van Holland, Zeeland en West-Friesland. Bedenk wel dat het verslag twee eeuwen later is opgeschreven en dat de verwoesting en de aantallen slachtoffers in de loop van de tijd aangedikt zijn.

Int Jaer ons Heeren MCCCC ende XXI op Sinte Lysbetten nacht, doe was ’t een also grooten vreeselijcken storm van winde, dat men diesghelijcx noyt ghesien noch ghehoort en hadde; want het water ende de vloet ging so hooge, ende de storm was so groot datter geen dijcken tegen staen en mochten; sij en braken in; ghelijck in Holland, Zeelant, Vrieslant, Vlaenderen, ende bijsonder den dijck tusschen Gheertruijdenbergh ende Dordrecht, daer een schoon vruchtbaer Weijlant binnen lagh, daer wel twee-en-tseventigh Prochij-Kerkcken in stonden, ende sommige Ridders-Hofsteden; daer woonden oock eenighe Edelen, die al ontgoet ende verarmt werden, ende moesten van armoede uijten landen ruijmen ende gaen dienen; veel ginck er broot bidden, dat rijcke treffelijcke Mannen plegen te wesen, want dat lant bleef voort rijende ongedijckt, ende Kerkcken, Sloten, huijsen, ende menighe Ridders Hofstede verginghen metten water daer toe veel duijsent menschen die daer verdroncken.   In het jaar onze Heren 1421 in de nacht van Sint Elisabeth was er zo’n grote vreselijke stormwind als men nooit gezien noch gehoord had. Het water en de vloed gingen zo hoog, de storm was zo erg dat er geen dijk tegen bestand was. Ze braken, zowel in Holland, Zeeland, Friesland als in Vlaanderen.
In het bijzonder de dijk tussen Geertruidenberg en Dordrecht. Binnen deze dijk lag een mooi en vruchtbaar weiland met daarin 72 parochiekerken en enkele ridderlijke hofsteden. Er woonden ook enige edelen, die door de ramp al hun goed verloren en door armoede gedreven wegtrokken om elders in loondienst hun brood te gaan verdienen. Dit lot trof verschillende rijke en voortreffelijke mannen. Het land bleef onbedijkt en de kerken, abdijen, huizen en ridderhoven vergingen met het water, evenals vele duizenden mensen die daar verdronken.