Stoom op het spoor

Het station van Geertruidenberg vanaf de toren van de Geertruidskerk. De sporen lopen achter het station. Rechtsachter is de Dongecentrale te zien. De foto is gemaakt in 1938.
Bron: www.stationsweb.nl, Jan van Velthoven.

De toepassing van stoom als aandrijving van machines veranderde de maatschappij. In Groot-Brittannië was het James Watt die de stoommachine zodanig verbeterde dat deze ingezet kon worden in een economisch rendabel apparaat, waardoor daar vanaf 1780 de industriële revolutie plaatsvond. De andere landen in Europa hielden langer vast aan handenarbeid en wind- en waterkracht, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw werd ook hier de stoommachine geïntroduceerd. Door middel van het verbranden van steenkool werd water in een groot vat verwarmd. De kracht van de ontsnappende stoom zette vervolgens apparaten in werking.
De industriële ontwikkeling in Nederland liep niet bepaald voorop. Koning Willem I probeerde vanaf 1815 een en ander te stimuleren door de ontsluiting van de steenkoolmijnen in het huidige België, maar na de onafhankelijkheid van dit land in 1830-1839 duurde het nog geruime tijd voordat in de rest van het voormalige Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de toepassing van de stoommachine en daardoor de noodzaak tot winning van steenkool op grote schaal ingang vond. Allerlei machines konden door stoom aangedreven worden, waaronder treinlocomotieven. Op deze manier waren treinen in staat om zware goederen, zoals de gewonnen steenkool, te vervoeren. Zo kon ook in Nederland een netwerk van spoorlijnen ontstaan, waardoor de industrie zich overal waar voldoende aanvoer van steenkool was, kon vestigen. De aanleg van spoorlijnen kostte enorm veel geld. De Nederlandse regering besloot om dit voor een groot deel te betalen met inkomsten uit de kolonie Indië (het huidige Indonesië).
Hoewel de spoorlijnen om economische redenen werden aangelegd (de industriële ontwikkeling) werd het reizen met de trein onder het publiek heel populair en al spoedig reden overal personenwagons. Reizen met de trein bood enorm veel voordelen. Het ging sneller dan reizen per boot, postkoets, paard en wagen en te voet. Bovendien was de trein heel betrouwbaar. In Nederland werd al heel snel een dienstregeling ingevoerd: de tijdstippen waarop de treinen reden werden aanvankelijk in kranten gepubliceerd en later in boekjes te koop aangeboden. Bovendien sloot het reizen per trein heel goed aan bij de behoefte van de Nederlanders om op eigen gelegenheid van A naar B te gaan. Men wilde graag als individu zelf bepalen wanneer en waar men naar toe ging. Juist deze instelling zorgde voor de populariteit van de fiets voor de korte afstanden, de trein voor de langere trajecten en de auto voor degene die deze kon betalen.
De eerste trein in Nederland reed in 1839 tussen Amsterdam en Haarlem. Na de oprichting van de Nederlandsche Centraal-Spoorweg Maatschappij (de latere NS) in 1860 kon een begin worden gemaakt met de aanleg van een landelijk dekkend net van verbindingen, inclusief aansluitingen op buitenlandse sporen.
De eerste fietsen, zoals wij die nu kennen (op luchtbanden en aangedreven door trappers via een ketting), werden in Nederland omstreeks 1890 verkocht.
De eerste auto’s volgden wat later, namelijk 1895 (J. Bogaers-Swagemakers in Tilburg), 1896 (J.P. Backx in Wieringerwaard) en 1896 (A. Zimmermans in Den Haag). Deze eerste auto’s moesten in het buitenland besteld worden en waren zo bijzonder dat het feit dat ze rondreden in de krant kwam. Na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) nam het aantal auto’s aanzienlijk toe.
Na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) stapte men over op elektriciteit en diesel als krachtbron voor de aandrijving van locomotieven en werd het spoorwegnet ingekrompen. De lokale lijnen verdwenen, omdat men de overstap van stoom op elektriciteit niet rendabel achtte. De bewoners van Geertruidenberg konden vanaf augustus 1950 niet meer per trein reizen, maar waren aangewezen op busverbindingen, zoals toen de BBA (Brabantsche Buurtspoorwegen en Autodiensten).