Bloei en neergang visserij

De drie belangrijkste vissoorten: zalm, elft en steur. Zij zorgden tussen 1500 en 1800 voor welvaart in de stad.
Bron: Binnenvisserijweg 1912.

In 1560 werden door de landmeters Pieter Sluyter voor de graaf van Holland (keizer Karel V) en Cornelisz Pietersz voor de Domeinen namens de prins van Oranje de grenzen van de visgronden in de Verdronken Grote Waard vastgesteld. Dankzij getuigenverklaringen, grondboringen en peilingen konden ze de oude loop van de Maas reconstrueren. Door middel van bolbakens markeerden ze bepaalde punten. Later liet men op deze plaatsen molenstenen afzinken, zodat de grenzen altijd opnieuw getrokken konden worden. Het gedeelte dat tot Geertruidenberg behoorde, kreeg de naam het Bergse Veld. De landmeters gingen vervolgens over tot intekenen van de zalmsteken op de kaart en ook deze steken kregen markeringsstenen op de bodem. Iedere steek kreeg een naam, meestal van de visser die daar al viste. Deze namen vinden we nu, al dan niet verbasterd, terug in de Biesbosch als aanduiding van kreken. De steken werden geheel of in delen per jaar verpacht. In het geval van het Bergse Veld moest de pachtsom betaald worden aan de rentmeester van de Domeinen.
De vissers waren verplicht alle vis naar de afslag in Geertruidenberg te brengen. Dat gold ook voor de gevangen vis buiten het Bergse Veld. Bovendien kwamen ook vissers van elders naar de afslag in Geertruidenberg, omdat daar nu eenmaal vraag en aanbod bij elkaar kwamen. Vooral de zalm was populair onder de viskopers. Deze handelaren kochten op de afslag de vis en pasten daarna diverse behandelingen toe om de vis lang goed te houden, want de consumenten bevonden zich niet in Geertruidenberg zelf. Zo weten we dat de zalm naar Antwerpen, Brussel en Parijs vervoerd werd. Om de vis in goede conditie daar te krijgen, kon deze gezouten, gezult (in zuur), gerookt of gedroogd worden. Het liefst echter hield men de vis zo lang mogelijk in leven in kisten, bunnen of tonnen. Voor grote hoeveelheden konden waterschepen ingeschakeld worden: losse bunnen in de vorm van een bootje, die gesleept konden worden.
Over de in Geertruidenberg aangevoerde vis moest ingeld betaald worden aan de stad. De welstand van de zestiende tot de achttiende eeuw moet dan ook voor een groot gedeelte aan de visserij worden toegeschreven. De handelaren profiteerden overigens meer dan de vissers zelf. Het waren ook de handelaren die in de achttiende eeuw het systeem van de afslag probeerden te omzeilen door prijsmanipulaties en handel buiten de afslag om door de verkoop van de vis op het water aan snelle waterschepen die rechtstreeks naar Antwerpen voeren.
Uiteindelijk stopte de visserij in wat nu de Biesbosch is. Dit had een aantal oorzaken: de manipulaties door de handelaren, het verlandingsproces dat in het noordelijke gedeelte begon en daarna ook de Brabantse Biesbosch trof, de waterstaatkundige maatregelen die genomen werden om de effecten van het verlandingsproces te verminderen, de waterverontreiniging, de vernietiging van paaiplaatsen door het kanaliseren van rivieren en door slecht werkende zalmtrappen. Tot slot gaf de afsluiting van het Haringvliet in 1970 in het kader van de Deltawerken de nekslag aan de enkele zalm die het nog tot Geertruidenberg bracht. Eeuwenlang fungeerde Geertruidenberg als het bestuurlijke centrum voor de Verdronken Grote Waard en als centrale markt voor de aanvoer van en de handel in zalm, elft en steur. De verbondenheid van de stad met de oude visgronden was voorgoed verbroken.