De inwoners van Made, vrijwel allemaal boeren, konden buitenpoorter van
Geertruidenberg worden. Boerenbruiloft door Pieter Brueghel de Jongere, 1607.
Geertruidenberg was niet alleen de stad binnen de stadsmuren, maar omvatte ook de omgeving ten westen ervan. De gemeenschappelijke weide werd voor het eerst door graaf Floris V in 1274 genoemd als die Meede (Made). Vanaf 1346 mochten boeren daar officieel een huis hebben. De eerste bewoning in Made vond waarschijnlijk plaats aan de huidige Voorstraat. Er ontstonden gehuchten als Plukmade, Stuivezand en Middelmade. In 1388 werd bepaald dat de stad tweehonderd buitenpoorters mocht inschrijven. In 1404 stond graaf Willem IV toe dat dat er vierhonderd werden. Een buitenpoorter is iemand die de burgerrechten van een stad genoot, maar niet in die stad woonde. Nu woonden niet alle buitenpoorters in Made. We kunnen dus niet zeggen dat het aantal buitenpoorters overeenkomt met het aantal inwoners van Made, maar het verhoogde getal geeft wel aan dat de bevolking van Made in deze periode aanzienlijk gegroeid was.
Ze waren in alles afhankelijk van de stad: kerkgang, vergunning, rechtspraak, koop en verkoop van vee en landbouwproducten, betaling pacht en belasting. In de eerste jaren zal dat nog niet zo’n vaart gelopen hebben, omdat de middeleeuwse samenleving gebaseerd was op mondelinge afspraken en op onderlinge overeenkomsten. Naarmate de overheid meer ging reguleren en afspraken schriftelijk dienden te worden vastgelegd door een notaris moesten de Madenaars vaker naar de stad. Ook voor de kerkgang waren ze van Geertruidenberg afhankelijk. In 1511 kreeg Made toestemming om een eigen kapel te bouwen, die onder de moederkerk van Geertruidenberg viel. Ook mochten de inwoners van Made een dorpsraad samenstellen, die kleine zaken namens het stadsbestuur kon regelen. De buitenpoorters voelden zich in de loop van de tijd minder met de stad verbonden en meer met de eigen dorpsgemeenschap. De bepaling dat kinderen van buitenpoorters niet automatisch ook buitenpoorter werden, maar dat daarvoor opnieuw betaald moest worden, zal voor de Madenaars één van de redenen geweest zijn om het buitenpoorterschap te laten voor wat het was. De bescherming van de stad woog niet meer op tegen de eigen zelfredzaamheid.
De Madese kapel, gewijd aan Maria en later Sint Adrianus,
uit de zestiende eeuw is nu de NH kerk.
Bron: foto Jan van Gils.