De ontwikkeling van de stedelijke huizenbouw.
Bron: Koos Steehouwer, Bouwgeschiedenis van Monumenten (Amsterdam, 1992) p. 16. Illustratie van Herman Janse.
De oude houten stadshuizen stonden vrij op het eigen erf. Tussen de huizen was daarom altijd een open strook, de osendrop, waarlangs het regenwater weg kon lopen. Vaak was deze druipstrook breder uitgevoerd en deed dan dienst als steeg waarlangs men het achtererf of de stadsgracht dan wel haven kon bereiken. Deze stegen werden in Geertruidenberg ook wel borrieweg genoemd. Een aantal ervan zijn bewaard gebleven, maar meestal werden tussen de veertiende en zestiende eeuw de tussenruimten bij de huizen getrokken toen men de houten woningen door stenen huizen verving. In de huizen rond de Markt zijn nog elementen van de vroege woningen terug te vinden, zoals de kelders en oude muur- en funderingsresten. Deze oude constructies zijn als het ware in de nieuwere woningen opgenomen. Hergebruik van materialen, bijvoorbeeld bij een verbouwing of na een brand, werd veel toegepast, omdat bouwmateriaal relatief duur was en arbeid juist goedkoop. Het was dus zaak oude materialen zoveel mogelijk te behouden en opnieuw te gebruiken. Niet vernieuwing, maar aanpassing en hergebruik was de norm. Als de mode veranderde, veranderden de inrichting en de decoratie van het huis mee. In de loop van de tijd werden panden gemoderniseerd, samengevoegd, kregen een extra verdieping door het opvijzelen van het dak en werden soms van een compleet nieuwe voorgevel voorzien. Vrijwel alle huizen aan de Markt zijn op deze manier een product van vele generaties bewoners. Aan de gevels kunnen we de mode van een bepaalde tijd aflezen. De zeventiende-eeuwse trapgevels (onder andere het linkerdeel van het oude Stadhuis Markt 32, De Roos Markt 46, Inde Vrachwage Venestraat 29 en Koestraat 58 en 60), de achttiende-eeuwse Lodewijk XIV-stijl met de rechte gevels (onder andere Het witte Hart Markt 27 en de Hoofdwacht Venestraat 1) en de Empiregevels van begin negentiende eeuw met de klassieke elementen (onder andere De Gulden Valck Markt 17 en Den Roosekrans Dordtsestraat 17).
De voorgevel van huizen vormde het visitekaartje van de eigenaar/bewoner en diende als statussymbool. De gegoede burger wilde graag laten zien hoe succesvol hij was. Dat deed hij niet alleen aan de buitenkant. Hij wilde ook dat het interieur grandeur uitstraalde, in ieder geval in de ruimten waar hij zijn gasten ontving. Aan het einde van de Middeleeuwen kwam het beschilderen van balken en zolderplanken met rankmotieven in de mode, evenals het beschilderen van muren met (meestal) religieuze voorstellingen. Tot de zeventiende eeuw heeft men dit toegepast. Van beide zijn voorbeelden in Bergse huizen teruggevonden. De beschilderde balken in Markt 46 en de muurschilderingen in Markt 32-34.

Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.