De visser

Een visser aan het werk met het lichten van een fuik. Detail van de kaart van landmeter Kleijn uit Zwaluwe. Hij maakte deze kaart in 1747 als kopie van een kaart uit 1620.

Het vissen op het water van de Verdronken Grote Waard gebeurde door middel van zalmsteken. Eigenlijk is dit een vrij eenvoudige techniek. Een steek bestaat uit een lange rij palen die in de bodem van de rivier gedreven zijn en die meestal een permanent karakter hebben. Tussen deze palen is een van rijshout gevlochten schutting geplaatst, die eruit ziet als een wijdmazig net. De steek stond recht op de oever, dwars op de stroom. Op regelmatige afstanden waren haaks op de steek kleine zijschuttinkjes geplaatst. De zalm- en elftfuiken werden aan deze zijschutting gehangen en met een afzonderlijke staak strak getrokken. De fuiken waren aan weerszijden van de steek geplaatst, zodat er zowel bij eb- als bij vloedstroom gevist kon worden. De stroomopwaarts zwemmende vis werden tegengehouden door de steek, zocht een uitweg en belandde in de fuik. De visser lichtte de steken bij laag water, wat inhield dat hij op onregelmatige tijden uitvoer met zijn steekschuit. Deze schuiten konden zowel zeilen als geroeid worden. Op de schuit bevond zich een bun. Hierin kon de gevangen vis in leven worden gehouden, zodat deze zo vers mogelijk ter verkoop kon worden aangeboden.
Het inkomen van de vissers zal ongeveer gelijk zijn geweest als van een gewone arbeider. Geen vetpot en bij slechte vangst kwam de rand van de armoede in zicht. Niet voor niets werd gesproken van schamele luyden als het over de Bergse vissers ging. Er bestonden grote verschillen in welstand tussen de sociale klassen. De viskopers hadden het aanzienlijk beter dan de vissers zelf en degenen die uiteindelijk de dure zalm kocht, stond daar in inkomen weer boven. Zalm en steur golden als lekkernij voor de hogere kringen. De visser zelf zal niet veel ervan gegeten hebben. De bijvangst, bestaande uit kleinere soorten riviervis, belandde ongetwijfeld wel eens op zijn bord, voornamelijk op christelijke vasten- en onthoudingsdagen. Als man die vaak zware fysieke arbeid moest verrichten, zal hij meer energie gehaald hebben uit spek en ham.
De steken werden in pacht uitgegeven. Er waren grote pachters die een hele rij in pacht namen en die het werk door vissers in loondienst lieten uitvoeren. Er waren ook kleine pachters die een deel van een steek voor een jaar pachten. En er waren groepen vissers (een ploeg) die gezamenlijk pachten, maar die meestal wel een leider als hoofdpachter hadden. Sommige steken stonden bekend als goede visgrond, andere steken leverden mindere kwaliteit. De pachtsom kon daarom variƫren per steek en over de vis van een slechte steek hoefde minder ingeld (belasting) aan de stad afgedragen te worden. Hiermee werd door de vissers en de visverkopers uiteraard wel eens gefraudeerd. Gevangen vis van de goede percelen werd overgeheveld naar een boot die op een minder perceel werkzaam was geweest. Bij aankomst bij de afslag in Geertruidenberg werd alle binnengebrachte vis geteld en gerubriceerd om het te betalen ingeld te berekenen. De dure vis werd als goedkoop afgerekend en het verschil werd tussen de vissers gedeeld. De autoriteiten probeerden hieraan paal en perk te stellen door al op het water de gevangen vis te laten tellen, maar de vissers vonden toch vaak mazen in de wet.