De industriële revolutie is een aaneenschakeling van de toepassing van verschillende uitvindingen, die samen de wereld tussen 1800 en nu compleet hebben veranderd. Als eerste zorgde de stoommachine ervoor dat de huisarbeid en kleinschalige nijverheid plaats maakten voor fabriekshallen, waarin de machines door middel van stoom aangedreven werden. In 1879 volgde de verbetering in de productie van staal als vervanger van gietijzer. Staal is sterker en lichter, waardoor hoogwaardiger en ingewikkelder producten gemaakt konden worden. Zonder de toepassing van staal zouden de wolkenkrabbers van New York er niet geweest zijn. De zware industrie, zoals de hoogovens, werd belangrijk. Aan het einde van de negentiende eeuw zorgden een aantal uitvindingen ervoor dat de productie en het gebruik van elektriciteit toegepast konden worden: gloeilamp, wisselstroom en de reactieturbine (stoom wordt door draaiing omgezet in elektriciteit). Elektriciteit werd de nieuwe krachtbron. Het voordeel van elektriciteit ten opzichte van stoom is dat de installatie voor de opwekking van energie om machines aan te drijven niet bij die machines hoeft te staan. Elektriciteit is transporteerbare kracht, die via kabels van opwekcentrale naar afnemers vervoerd kan worden. Om dit te kunnen doen, is een systeem van kabels en transformatorstations noodzakelijk. De in de centrale opgewekte elektriciteit wordt via hoogspanningskabels bovengronds vervoerd naar een transformatorstation, waar de hoge spanning omgezet wordt in een lagere spanning. De eerste hoogspanningslijnen konden een vermogen transporteren van 50 kV (50.000 volt). In 1928 werd dat 110 kV, met name voor de verbinding van de Dongecentrale in Geertruidenberg met de fabrieken van Philips in Eindhoven en met het net van de PEN (Provinciale Elektriciteitscentrale Noord-Holland) ten behoeve van de hoogovens in Velzen (Noord-Holland). In 1945 werd dat 150 kV en in 1964 380 kV. Dit laatste om de aansluiting te kunnen realiseren met het West-Europese koppelnet. Vanaf 1964 werd in Noord-Brabant bovendien gestart met het zoveel mogelijk ondergronds leggen van de elektriciteitskabels. Alleen de hoogspanningskabels konden niet ondergronds, omdat er dan oververhitting zou ontstaan. In 2013 wordt hoogspanning van 380 en 400 kV getransporteerd en zijn de ontwikkelingen inmiddels zover dat een gedeelte van deze kabels wel ondergronds kan.
In 1973 belandde Nederland in de oliecrisis. Arabische landen draaiden de oliekraan dicht, omdat de Nederlandse regering Israël had gesteund in de Jom Kippoeroorlog in oktober van dat jaar. De economie stagneerde en opeens besefte men in Nederland dat energie zomaar op kon raken. Een paar jaar eerder had de Club van Rome hiervoor al gewaarschuwd. In de zoektocht naar alternatieve energiebronnen (bijvoorbeeld water, zon en wind) zag men kernenergie als een serieuze mogelijkheid. In Dodewaard werd in 1965 en in Borssele in 1967 een kerncentrale in gebruik genomen. Er kwamen massale demonstraties tegen nog meer van dergelijke kerncentrales. Het kabinet-Van Agt I besloot, met enige tegenzin, het Nederlandse volk naar een mening over kernenergie te vragen. Dit werd ‘de Brede Maatschappelijke Discussie’, die in 1980 van start ging. Het publiek kreeg voorlichting over het nut en het nadeel van deze energievorm door middel van folders, thema-avonden, radio- en televisieuitzendingen, waarna allerlei debatten volgden. Deze Brede Maatschappelijke Discussie duurde drie jaar en had tot resultaat dat de reeds vóór de discussie bestaande meningen onveranderd waren gebleven: de regering (inmiddels kabinet-Lubbers) was voor kernenergie, het volk was tegen en de deskundigen waren verdeeld. Er kwamen geen kerncentrales bij in Nederland. Dat het volk ‘nee’ had gezegd, had hiermee echter niets te maken. De stop op meer kernenergie kwam door het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl in 1986. Plotseling zag iedereen de gevaren en alle plannen tot de verdere bouw van (tien) nieuwe kernenergiecentrales werden geannuleerd. De centrale Dodewaard is in 1997 gesloten. De centrale Borssele is nog in bedrijf (2013).
Hoe elektriciteit opgewekt wordt, door wind, water, zon of door verbranding van kolen, olie, gas of biomassa, het blijft een feit dat we ons een leven zonder deze energiebron niet meer kunnen voorstellen. Zonder elektriciteit waren de volgende fasen in onze samenleving nà de industriële revolutie onmogelijk geweest, namelijk het digitale tijdperk en de globalisering.