Een middeleeuws badhuis. Mannen en vrouwen namen gezamenlijk een bad. Er werd tijdens het baden gegeten en gedronken.
Bron: houtsnede uit 1514, www.themataak.wordpress.com/het-middeleeuwse-huis.
Huizen in 1500 hadden geen badkamer, geen wc en geen waterkraan.
Water werd gehaald uit een put op het erf of uit gemeenschappelijke waterputten, waarin grondwater (welwater) stond. Ook werd water uit de stadsgracht of uit rivieren gebruikt. Het vuile water werd weer terug in de stadsgracht of in slootjes en gootjes bij het erf gegooid. Het water werd niet gedronken. Hiervoor in de plaats was er bier met een laag alcoholpercentage.
De wc bestond uit een ingegraven vat in de tuin. Op het vat of de ton lag een zitplank, al dan niet met een groot uitgezaagd gat. Afvegen deed men met oude lappen of gedroogd gras. Voor het doen van een plasje werd een po gebruikt, die binnenshuis meestal onder het bed stond. De inhoud van de po ging ’s ochtends over straat of erf. Was men niet thuis, maar ergens anders in de stad, dan hurkten de inwoners gewoon op straat om hun behoeften te doen. Op die straat liepen honden, varkens en kippen. Ook het vee dat in de stad verhandeld werd, zoals koeien en paarden, lieten hun mest op straat achter. Allerlei huishoudelijk afval belandde eveneens op straat of op het erf. Pas omstreeks 1530 stelde het stadsbestuur van Geertruidenberg regels op om de overlast van afval op straat te beperken. Inwoners werden aangespoord tot schoonmaken, hetgeen in 1594 zelfs resulteerde in de plicht om iedere vrijdagmiddag te vegen en op te ruimen. Wie dit niet deed, kreeg een boete. In 1533 werd begonnen met het bestraten van de wegen en stimuleerde men het overkoepelen van goten.
Het stonk in de stad. Naar mensen, dieren en afval. Daar kwam dan nog eens de stank bij van allerlei bedrijfjes: vis- en vleesverwerking, bierbrouwerijen en vooral de leerlooierij. De stad was geen gezonde leefomgeving. De lucht- en waterkwaliteit liet heel wat te wensen over en besmettelijke ziekten waren moeilijk in de hand te houden. De ziekte die de meeste slachtoffers maakte, was de pest. We weten nu dat de pest veroorzaakt werd door een bacterie die door vlooien overgebracht werd. De inwoners waren gewend aan parasieten: luizen, vlooien, wantsen. Deze zaten op het lichaam, in de haren, in de kleding, in de bedden en in het huis. Ook in Geertruidenberg sloeg de pest van tijd tot tijd toe. Omdat men vermoedde dat de ziekte door contact overgebracht werd, probeerde men de patiënten te isoleren. Zo stond in 1507 bij de Koepoort net buiten de stadsmuur een pesthuis: een gebouw waar lijders aan de pest werden ondergebracht. Ook wel Lazarushuis genoemd. Twintig jaar later was er weer een uitbraak en toen probeerde men door middel van het houden van een processie (een religieuze optocht) het kwaad te bezweren. De stadsdokter, stadschirurgijn, werd tevens aangesteld als pestmeester, maar de man kon niet veel meer doen dan piskijken, aderlaten en kruidenmengsels strooien. Men wist toen gewoon niet dat onhygiënische omstandigheden de uitbraak van de pest in de hand werkten.
Toch waren de mensen in 1500 niet ontzettend vies. Ze gingen geregeld in bad in een badhuis, waar genoten kon worden van warme en koude baden. Dat baden ging gemengd: mannen en vrouwen stonden in dezelfde tobbe, ondertussen etend en drinkend. Baden was een sociaal gebeuren, waarvoor men de tijd nam.