De kies van een mammoet. Aan de randen van de uitgestrekte ijsvlakte leefden in de ijstijd grote grazers, zoals mammoeten en langharige neushoorns. Botten van deze dieren worden in de bodem van ons land, van de Maas en van de Noordzee gevonden.
Bron: collectie Ans Spee.
Nederland heeft er niet altijd uitgezien, zoals het nu is. Het klimaat veranderde in duizenden jaren van heel warm naar heel koud en dan weer naar gematigd (zoals het nu is). Een periode, waarin het heel koud was, noemen we ijstijd. De laatste ijstijd eindigde ongeveer tienduizend jaar geleden. Er woonden toen nog bijna geen mensen hier, want het noorden van Nederland was bedekt met ijs. Waar geen ijs was, waaide een harde, koude en droge wind. Deze wind verplaatste zand, waardoor een soort bulten ontstonden. Toen het na de ijstijd warmer werd, smolt het ijs en konden planten gaan groeien. Als we kijken naar de kaart van Nederland van ongeveer zevenduizend jaar geleden (5.500 voor Christus) zien we dat de zee groter was door al het smeltwater van het ijs. Geertruidenberg bestond natuurlijk nog niet, maar er was wel een zandbult in een moerasgebied vlakbij waar toen de kust was. De toppen van de bulten staken boven het veenmoeras uit en soms woonden mensen op deze donken. De huidige Markt van Geertruidenberg ligt op zo’n donk.De verandering van het landschap ging door. Rivierwater bracht slib mee, waardoor het moeras langzaam meer land werd en de kust steeds iets verder opschoof. Ook het zeewater bracht zand naar de kust. Hierdoor ontstonden duinen, zoals die nu nog bij het strand te zien zijn. Ruim tweeduizend jaar later (3.000 voor Christus) ligt de berg van Geertruidenberg niet meer vlakbij de zee. Rondom is land geworden.