Kerkvolk

Grenspaal tussen Holland en Brabant bij Moerdijk. Geertruidenberg lag vlakbij de grens van Holland en Brabant. Bergse katholieken bleven dichtbij de mogelijkheid in het generaliteitsgebied Brabant ter kerke te gaan en hun eigen kerkelijke cultuur te beleven.

Voor het gewone kerkvolk was het van belang dat het zich ‘thuis’ voelde in de kerk, dat de godsdienstige handelingen aansloten bij hun dagelijkse leven. Het religieuze gevoelsleven van de kerkgangers in de zestiende eeuw was doorspekt met uitingen van volksgeloof. Voor het afweren van onbegrepen gevaren zocht men bescherming binnen het katholieke geloof, dat hiervoor handvatten bood in de vorm van heiligen, heiligendagen, processies en kerkelijke feesten. Het viel de katholieken zwaar om te horen dat al deze uitingen door de nieuwe religie als bijgeloof gezien werden. Rationeel konden ze wellicht de nieuwe religie aanvaarden, maar gevoelsmatig namen ze met grote moeite afstand van de rituelen waaraan ze gewend waren en die vaak voor hen een bijzondere en persoonlijke (mystieke) betekenis hadden.
Degenen die overgingen op de nieuwe religie voelden zich prettig bij de meer op de rede gerichte benadering. Ze vonden dat ze voor vol werden aangezien. Hoewel er zeker ook praktische redenen geweest zullen zijn om het katholicisme te verlaten, zoals de grotere zekerheid op een goede baan, kozen sommigen bewust voor de oprechte nieuwsgierigheid naar de inhoud van het geloof en van het woord. Het protestantisme paste bovendien in het nieuwe wereldbeeld dat aan het ontstaan was onder invloed van ontdekkingen op allerlei wetenschapsterreinen.
De inwoners van Geertruidenberg stonden in de zestiende en zeventiende eeuw voor een moeilijke keuze. Een keuze die soms dwars door familieverbanden heen ging. Natuurlijk waren er wel eens ruzies, pesterijen en hatelijkheden, maar het algemene beeld is toch dat men elkaars keuze in die periode respecteerde. Af en toe kon men het niet laten om een soort volksgericht te houden. In 1600 verbood het stadsbestuur de inwoners om bruid en bruidegom lastig te vallen of te molesteren als zij op weg waren naar hun trouw of ondertrouw bij de predikant of als zij daar vandaan kwamen. Voor protestantse inwoners was het eenvoudig. Zij konden bij doop, huwelijk en begrafenis naar de predikant. Voor katholieken was dat ingewikkelder. Een doop van hun kind in de protestantse kerk vonden ze nog wel te accepteren, omdat je kind ook door deze doop beschermd werd en het soms moeilijk was om de baby snel na de geboorte een katholieke doop te geven. In die tijd ontvingen sommige kinderen in de protestantse kerk en andere kinderen binnen hetzelfde gezin in de katholieke kerk hun doop. Het kerkelijke huwelijk was echter een heel ander verhaal. Wilde een katholiek stel in de echt verbonden worden dan hadden ze drie keuzes: elders trouwen in een katholieke kerk, in de eigen plaats trouwen voor de schepenbank (de voorloper van het burgerlijk huwelijk) of in de eigen plaats trouwen voor de predikant, die hieraan vaak voorwaarden verbond, zoals belijdenis doen of catechisatie volgen. Als het stel ervoor koos om voor de predikant te trouwen, omdat ze hechtten aan een kerkelijke inzegening, haalden ze hiermee de boosheid van andere katholieken op de hals met scheldpartijen of erger als gevolg.