Moedertaal

Oude vrouw leest in de Bijbel. Detail van een schilderij van Gerard Dou, 1632.
Bron: Rijksmuseum, Amsterdam.

Voor christenen is de Bijbel het belangrijkste boek dat er is. Daarin staan ‘de woorden van God’. Deze woorden waren lang geleden opgeschreven in het Grieks en het Hebreeuws en later door monniken vertaald in het Latijn. De katholieke priesters lazen de Bijbel in het Latijn en vertelden de gelovigen over de verhalen die erin stonden. De mensen zelf konden het Latijn niet lezen. De protestanten vonden dat iedere gelovige zelf de Bijbel moest kunnen lezen. De predikant was er alleen om het uit te leggen. Dus moest de Bijbel vertaald worden in het Nederlands. Maar het Nederlands als officiële taal was er nog niet. Iedereen sprak het eigen dialect van dorp of streek. Daarom werd voor de vertaling van de Bijbel in het Nederlands gekozen voor het dialect dat vlakbij Amsterdam werd gesproken. Omdat heel veel mensen de Bijbel lazen, werd de taal van de Bijbel het latere Algemeen Beschaafd Nederlands. Uitdrukkingen en gezegden die toen door de vertalers verzonnen waren, gebruiken we nog steeds, zoals “in goede aarde vallen”, “een doorn in het oog”, “ongelovige Thomas”, “een lust voor het oog”, “op handen gedragen” en “de zondebok zijn”.
De Staten-Generaal (de regering van toen) betaalde het vertalen en het drukken van de Bijbel. Vandaar de naam Statenbijbel. Deze Bijbel was af in 1637.
Niet iedereen werd protestants. Veel mensen bleven katholiek, maar zij hadden geen eigen kerk meer, want hun kerk was nu voor de protestanten. Daarom kwamen ze in kleine groepjes bij elkaar om te bidden of ze gingen naar een plaats waar nog wel een katholieke kerk mocht zijn. In Geertruidenberg was iets meer dan de helft van de inwoners katholiek gebleven. Zij moesten naar Oosterhout als ze naar de kerk wilden. In 1645 kwam in het geheim een priester naar Geertruidenberg om bij mensen thuis te bidden. Dat bleef zo tot in 1686 in het woonhuis van Cornelis Bank in de Venestraat een schuilkerk kwam. Van de Nederlandse regering mochten toen mensen met een ander geloof dan het protestantisme een eigen kerk hebben. Zo’n kerk mocht er van buiten niet uitzien als een kerk, maar bijvoorbeeld als een schuur of als een woonhuis. Soms werden kerken ingericht op de zolder of juist in de kelder van een gebouw. Vandaar dat we zulke kerken ook wel schuilkerk noemen.
In 1767 mochten de katholieken van Geertruidenberg een nieuwe kerk bouwen op de plaats van het woonhuis dat ze als kerk gebruikten. Die nieuwe kerk werd een schuurkerk: het gebouw zag eruit als een schuur, maar van binnen was het een echte kerk.
De katholieke priesters en gelovigen gebruikten de nieuwe Statenbijbel niet. Zij bleven de oude teksten in het Latijn lezen.