Het in 1837-1839 gebouwde Fort De Lunette in Raamsdonksveer. Dit fort diende ter verdediging van de Keizersdijk, de Maasdijk en de Donge. In 2013 is het gebouw gerestaureerd.
Bron: foto Jan van Gils.
De jaren 1830-1839 stonden in het teken van dreigende oorlog met België. Die oorlogssfeer was met name te voelen in Noord-Brabant: hier werden soldaten gelegerd of ingekwartierd en vond de bouw van militaire versterkingen plaats. In Geertruidenberg realiseerde men onder andere Fort De Lunette ter verdediging van de landweg Keizersdijk – Maasdijk en de waterweg de Donge. Het fort maakte deel uit van de zuidelijke waterlinie. Na de afscheiding vormde Noord-Brabant een belangrijk overgangsgebied tussen de noordelijke provincies en België. De Brabantse industrie had zwaar onder de afscheiding en onder de oorlogssfeer te lijden. De aanvoer van grondstoffen en de uitvoer van producten kwamen nagenoeg stil te liggen. Er was diepe malaise en Brabantse bedrijven kwijnden weg. Toen de economie eindelijk een beetje begon te herstellen, brak een nieuwe rampspoed aan. In 1844 mislukte de aardappeloogst en in 1845 en 1846 bleef niet alleen de aardappel-, maar ook de roggeoogst ver onder de verwachtingen. De twee basisbestanddelen van het volksvoedsel, aardappelen en rogge, werden onbetaalbaar. De Brabanders hielden met moeite het hoofd boven water en probeerden via thuiswerk aan extra inkomsten te komen. Vooral wevers en schoenmakers bleven nog lang hun producten of halffabricaten thuis maken, al dan niet in opdracht van handelaren of fabrikanten. De schoenmakers profiteerden het meest van de definitieve afschaffing van de gildebeperkingen in 1818. Met het verdwijnen van die beperkende maatregelen was ook het verbod op invoer van ‘vreemd’ schoenwerk niet meer van kracht. Brabantse schoenmakers konden hun producten nu ook buiten Brabant verkopen. Vooral de plaatsen in De Langstraat groeiden uit tot echte schoenmakersdorpen. Hier werd in het algemeen minder luxueus schoeisel vervaardigd, waarvoor een grote afzet bestond in de ruime omgeving. Geertruidenberg lag op het kruispunt van schoenmakers- (De Langstraat) en leerlooierijgebieden (Dongen en Rijen) en profiteerde een klein beetje mee in deze nijverheidstak. Van grootschalige mechanisatie was echter nog geen sprake. Die fase zou pas aan het einde van de negentiende eeuw de stad bereiken.