Op de vlucht voor het water in 1421.
Bron: Detail van een schilderij van Henricus Weingärtner. Het Noordbrabants Museum, ’s-Hertogenbosch.
In de nacht van 19 november 1421 was het springvloed: extra hoog zeewater. Bovendien waaide het enorm hard en het had al wekenlang veel geregend. De rivieren stonden tot de rand toe vol. Omdat ook het zeewater hoog was, kon het water van de rivieren niet weg. Door de storm beukten de golven van de zee èn van de rivieren op de dijken. Die dijken waren in de jaren vóór de storm zwakker geworden, omdat er steeds meer grond afgegraven was voor turf. Dat kon niet goed gaan! Die nacht ging het niet goed: de dijken braken en het land stroomde onder water. Dorpen verdwenen onder de golven. De mensen moesten vluchten en dieren verdronken. In Geertruidenberg viel de schade mee, maar het leek wel of de stad op een eiland lag. Overal rondom was water. Natuurlijk probeerden de inwoners de schade te herstellen. Er was echter geen beginnen aan. Het water had gewonnen. Voortaan lag Geertruidenberg aan het grote water van de Biesbosch.
Dat water was eerst veel groter dan het nu is. Tussen Geertruidenberg en Dordrecht was het één grote binnenzee. Hierin ontstonden zandplaten waarop na verloop van tijd planten gingen groeien en zo een soort eilandjes ontstonden. Sommige van deze eilanden ging men weer voor de landbouw gebruiken, vooral al die in de buurt van Dordrecht en Werkendam. Op deze manier ging de Biesbosch eruit zien, zoals je het nu kent.
Detail van een kaart uit 1593: Geertruidenberg omgeven door water.
Bron: Breda’s Museum.