Slapende soldaat op wacht. Detail van een schilderij van Carel Fabritius, 1654.
Bron: Staatliches Museum, Schwerin, Duitsland.
Van de zestiende tot de twintigste eeuw was Geertruidenberg een garnizoensplaats. Dat is een stad van militair belang waar één of meer legerafdelingen gevestigd zijn. Dit feit is nog steeds te herkennen in de aanwezigheid van voormalige militaire gebouwen, zoals het Arsenaal, de Hoofdwacht, de Marktkazerne (alle drie aan de Markt), de Oude Wacht, het Kruithuis, affuitopslag (onderstel kanonnen, nu Bergs Bakhuis) en de gebouwen aan de achterzijde van de Schattelijn (ook wel Havenkazerne genoemd). Geertruidenberg maakte vanaf de Tachtigjarige Oorlog deel uit van een grote verdedigingslinie rond Holland, bestaande uit vestingsteden, forten en stellingen. Een deel van dit gebied kon onder water worden gezet om Holland te beschermen tegen de naderende vijand (de Hollandse Waterlinie). De vestingwerken van Geertruidenberg dienden ter verdediging van de zuidgrens van de Republiek der Nederlanden en later van ons koninkrijk. Omdat de manier van vechten en de gebruikte wapens zich ontwikkelden, nam het belang van de vestingwerken af en deze werden dan ook in het begin van de twintigste eeuw definitief opgeheven. Geertruidenberg bleef nog tot aan de Tweede Wereldoorlog een garnizoensplaats: een stad waar soldaten werden gelegerd, hoewel deze legering vanaf eind negentiende eeuw geen aaneengesloten karakter meer had.
Tegenwoordig hebben vrijwel alle landen een staand leger. Dat wil zeggen een permanent leger dat ook in vredestijd dienst doet. In Nederland bestaat het staande leger uit beroepssoldaten, die voor kortere of langere tijd een contract aangaan (“tekenen”). De dienstplicht, de plicht om een bepaalde tijd in het leger dienst te doen, wordt hier sinds 1997 niet meer uitgevoerd. Die dienstplicht was een erfenis van Napoleon, die aan alle jongemannen de plicht oplegde om in het leger te dienen, ook de mannen uit de door hem bezette gebieden, zoals Nederland.
Voordat er staande legers waren, stelde men per gelegenheid een leger samen. Degene die oorlog wilde voeren, kocht groepen (compagnieën) soldaten voor een bepaalde tijd in. Dit waren (meestal buitenlandse) huursoldaten. Als de betaling van soldij achterbleef, zorgden de soldaten zelf voor hun inkomen door middel van berovingen en plunderingen, waarvan de gewone man veelal de dupe was. Het leger leek meer op een ongeordende bende dan op een professionele krijgsmacht. Prins Maurits, de oudste zoon van Willem van Oranje, besefte dat een gedisciplineerd leger dat gedurende een lange periode ingezet kon worden voor meer succes in de oorlogsvoering kon zorgen dan de rebelse en vaak losbandige huurlingen, die zich na een verovering vaak te buiten gingen aan drinken, gokken, vrouwen en soms zelfs berovingen en martelingen. Maurits voerde diverse maatregelen in: hij betaalde meer soldij, stelde militaire rechtspraak in (om soldaten die zich misdroegen te kunnen berechten), verkleinde de compagnieën om zo een betere controle te kunnen uitoefenen, stelde grenzen aan gokken en prostitutiebezoek en verhoogde de vergoeding voor inkwartiering (soldaten werden tegen betaling ondergebracht bij de burgers van de stad). Daarnaast liet hij de infanterie-eenheden (soldaten te voet) beter met elkaar samenwerken door ze voortdurend te drillen en te laten exerceren. Ze leerden zo de gelederen gesloten te houden en toch wendbaar te zijn. Het oefenen werd gedaan in periodes waarin niet gevochten werd. Normaal werd na de daadwerkelijke strijd het leger ontbonden, maar Maurits hield de soldaten in dienst om ze te drillen. Op deze manier ontstond een leger van goed getrainde soldaten die permanent paraat stonden. Maurits legde zo de basis voor het moderne staande leger.
Niet alle soldaten waren blij met de veranderingen: “De discipline is zo strikt als in een klooster en van ons wordt kuisheid verwacht als van nonnen”, klaagden ze. Maar ze hadden geen keuze. Als ze werk wilden hebben, moesten ze zich aan de regels onderwerpen. Ook de in Geertruidenberg gehuisveste soldaten gedroegen zich beter en de bevolking voer er wel bij. De militairen zorgden namelijk voor veel extra inkomsten.