Mensen op de vlucht voor het naderende water. Henricus Weingärtner maakte in 1857 dit schilderij van de St.-Elisabethsvloed. Het is een kopie van de beschildering van het altaarstuk van een aan Sint Elisabeth gewijd altaar uit de Grote Kerk van Dordrecht.
Bron: Het Noordbrabants Museum, ’s-Hertogenbosch.
De eerst beschreven stormvloed was die op tweede kerstdag van het jaar 838. Volgens bisschop Prudentius van Troyes veroorzaakte de overstroming veel schade in het hele Nederlandse kustgebied. De tweede bekende grote ramp vond plaats op 28 september 1014, waarbij vooral het huidige Waddengebied onomkeerbare veranderingen onderging. Daarna volgden de rampjaren 1163 en 1170, waarin het Hollandse kustgebied werd getroffen door desastreuze stormvloeden. De gevolgen van de St.-Thomasvloed in 1163 zullen zeker in en rond Geertruidenberg gevoeld zijn, omdat op verschillende plaatsen langs de Maas de dijken doorbraken. De Allerheiligenvloed van 1170 trof vooral het noorden van Nederland: Texel werd een eiland en Almere – een kleine binnenzee – veranderde uiteindelijk in de Zuiderzee. De stad Almere is later naar deze verdwenen binnenzee vernoemd. In de loop van de eeuwen erna volgden nog verschillende Allerheiligenvloeden (1 november 1532, 1570, 1675 en 2006), maar deze hadden steeds weinig invloed op Geertruidenberg. Alleen die van 1570 staat in Bergse documenten opgetekend. Men spreekt van een “zeer hoge vloed”. Dat het water tot in de stad kwam, blijkt uit het feit dat de Koepoort werd weggeslagen en de weg naar Made op veel plaatsen diep werd uitgespoeld.
De meeste indruk maakte de St.-Elisabethsvloed van 1421. Eigenlijk bestond deze vloed uit een reeks van stormen en overstromingen. De eerste St.-Elisabethsvloed vond plaats op 19 november 1404. Geertruidenberg lag toen nog veilig achter de dijken van de Grote Waard, maar het water kwam dreigend dichtbij. Op 19 november 1421 volgde de tweede St.-Elisabethsvloed. De ringdijk rond de Grote Waard brak op twee plaatsen, waardoor er een sterke doorstroming ontstond, die diepe geulen in het land liet ontstaan. Men zag kans de dijken te herstellen, maar een derde St.-Elisabethsvloed in 1424 deed dit werk weer teniet. De dijken braken opnieuw en het in 1421 ontstane binnenwater groeide uit tot de Biesbosch. Hierna werd de Grote Waard niet meer hersteld en de omgeving van Geertruidenberg bleek voorgoed veranderd.
Na de St.-Elisabethsvloeden en de enorme gevolgen ervan voor stad en omgeving volgden nog een aantal overstromingen: 1581, 1606 en 1897. Ook de watersnood van 13 op 14 januari 1916 liet zich in Geertruidenberg voelen, hoewel deze vooral rond de Zuiderzee huishield. Deze ramp vormde de aanleiding tot uitvoering van het plan van ingenieur Lely om de Zuiderzee af te sluiten, hetgeen voltooid werd door de Afsluitdijk, die in 1932 de Zuiderzee veranderde in het IJsselmeer. De laatste vermelding van een stormvloed vóór 1953 betreft die van 17 november 1928. De Nederlandse en Belgische kust werden zwaar getroffen. Het duurde een aantal dagen voordat het opgerukte water de dijken verder landinwaarts ondermijnd had en op 26 november van dat jaar was dat bij Geertruidenberg het geval. Die dag braken de dijken langs de Donge en ook de spoordijk kon het water niet langer tegenhouden.