Huishouden zonder elektriciteit: rond de kachel.
Bron: www.geheugenvannederland.nl
In Geertruidenberg staat een fabriek waar elektriciteit gemaakt wordt: de Amercentrale. De grote koeltoren en de pijpen zie je al van ver. Er staat ook een oude elektriciteitsfabriek: de Dongecentrale. Dit gebouw staat er nog wel, maar er wordt geen elektriciteit meer gemaakt. Vanaf de Amercentrale lopen draden aan hoge palen, de hoogspanningsmasten, naar alle kanten om de elektriciteit door heel Nederland te brengen, zodat in de huizen stroom komt uit de stopcontacten.
Bedenk eens welke apparaten in jouw huis staan, die op elektriciteit werken. Laten we met de keuken beginnen: koelkast, diepvriezer, vaatwasser, magnetron, mixer, koffiezetapparaat en waterkoker. In de kamer staan natuurlijk televisie, radio en dvd-speler. Alles wordt schoongemaakt met de stofzuiger. Voor de was is er een wasmachine, misschien ook wel een droger en een stoomstrijkbout. Overal zijn lampen die met een simpele knop aan en uit gaan. Er staat een computer of een laptop en we hebben telefoon, vast en mobiel. De verwarming kan niet werken zonder elektriciteit. Misschien kun je zelf nog wel meer dingen bedenken waarvoor je elektriciteit nodig hebt. Als de stroom uitvalt, kan opeens niets meer.
In 1900 was er nog een elektriciteit. Nergens stopcontacten, geen centrale verwarming, geen lampen. Koken ging op de kachel, die gestookt werd op steenkool of op hout. Er stonden vaak maar twee kachels in huis: in de keuken en in de woonkamer. Koken deed men ook op fornuizen met petroleum (een soort olie). Als je eten wilde bewaren, moest je het op een bepaalde manier koken en daarna in potten doen. Een koelkast of vriezer om eten in te bewaren was er natuurlijk niet, maar de meeste huizen hadden wel een kelder, waar het in de zomer een klein beetje koel was. ’s Avonds kwam het licht van een lamp op petroleum. Vaak hing de lamp boven de tafel en daar zat dan iedereen omheen, want meer lampen waren er niet. Om naar buiten of naar de slaapkamer te gaan, kon je een draagbare petroleumlamp gebruiken, zodat je toch wat licht had. Buiten was het pikdonker. Er waren geen straatlantaarns. In de stad stonden vaak wel lantaarns die op gas brandden. Iedere avond ging iemand alle lampen langs om ze met een lange stok één voor één aan te steken, maar in de dorpen had je zoiets niet.
En op maandag was het wasdag voor de huisvrouwen. Op die dag werden alle kleren en ander wasgoed in een grote kuip met de hand gewassen. Dat was zwaar werk. De vloeren in huis werden natuurlijk niet gestofzuigd, maar geveegd met een bezem. Het water kwam niet uit de kraan, maar moest gehaald worden bij een pomp of uit een put.
Toen er in 1908 in Raamsdonk elektriciteit kwam, wilden de mensen dat niet, omdat ze niet wisten wat het precies was. Pas toen ze zagen dat elektriciteit toch wel handig was, gingen ze het steeds meer gebruiken. Daarom moesten de fabrieken die elektriciteit maakten steeds groter worden. In 1919 begon de fabriek aan de rivier de Donge in Geertruidenberg met het maken van elektriciteit. In 1928 kwam daar een tweede fabriekshal bij en in 1952 startte de veel grotere Amercentrale. In heel Nederland staan ongeveer veertig van zulke elektriciteitscentrales. Sommige zijn klein en maken alleen elektriciteit voor bedrijven, andere zijn heel groot en maken elektriciteit voor een hele provincie. De Amercentrale is een grote centrale.