Van nederzetting tot stad

Door het verlenen van stadsrechten nam de handel en daarmee het muntverkeer in Geertruidenberg toe. Voorbeeld van munten uit de regeerperiode van graaf Willem I.
Bron: C. van Hengel, De munten van Holland in de 13e eeuw (Amsterdam, 1987).

Holland kende in 1213 een aantal bestuurscentra, zoals Leiden, Haarlem, Vlaardingen en Dordrecht. Waarom Willem besloot om niet deze plaatsen, maar Geertruidenberg in dat jaar stadsrechten te verlenen, kan alleen verklaard worden vanuit de politieke situatie en uit de plannen die hij had met het gebied. Hij was het namelijk die de eerste aanzet gaf tot de uiteindelijke inpoldering van de Grote Waard. Maar om zo’n groot gebied in te polderen, moest hij er wel eerst zeggenschap over hebben. Wat is dan beter dan het verlenen van stadsrechten aan een reeds bestaande nederzetting? Twee belangrijke plaatsen in het westelijke deel van de latere Grote Waard werden de eerste steden in het graafschap: Geertruidenberg(1213) en Dordrecht (1220). Pas later volgden Haarlem (1245), Delft (1246), ’s-Gravenzande (1246), Alkmaar (1254), Leiden (1266), Gouda (1272), Vlaardingen (1273), Schiedam (1275), Medemblik (1289) en Beverwijk (1298).
Wat de reden ook was voor de verlening van stadsrechten aan Geertruidenberg, de stad vaarde er na 1213 wel bij. De nederzetting rond de Markt groeide. Waarschijnlijk was er al een aarden omwalling met toegangspoorten. Deze omwalling werd verstevigd en zoals toen gebruikelijk was voorzien van een houten palissade op de top. Voor de wal lag een gracht. Er kwamen herbergen en pakhuizen. Ambachtslieden vestigden zich binnen of net buiten de wal. De jaarmarkten zullen een grote aantrekkingskracht uitgeoefend hebben op de bevolking in de wijde omgeving. Deze markten concentreerden zich voornamelijk op de handel in vee, maar ongetwijfeld zullen ook andere goederen verhandeld zijn. Het enige stenen gebouw was de kerk. Vertegenwoordigers van de graaf namen intrek in het grafelijke hof (waarschijnlijk een uitgebouwde en verfraaide hoeve) om namens hem de stad en de omgeving te besturen. Zij inden de belastingen en spraken recht. Deze vertegenwoordigers konden inwoners van de stad zijn, maar konden ook van elders afkomstig zijn. In ieder geval ontstond in deze tijd een elite: personen binnen de stedelijke samenleving die zich boven de massa verhieven en die zich met bestuurlijke zaken gingen bezighouden.
In deze periode was er ook al sprake van veenontginning ten behoeve van turf als brandstof. Dit gebeurde nog niet op grote schaal, zoals in latere eeuwen, maar archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat al in de loop van de elfde eeuw een start gemaakt werd met het afgraven van de veenlagen die tegen de berg lagen.